“Laat me de stad zien zoals ze echt is”
Jan Schuurman Hess, schrijver van het boek ‘Voettocht naar het hart van het land”, bezocht ’s-Hertogenbosch. Met de blik van een betrokken buitenstaander schetst hij zowel de pracht als de pijn van de stad. Een relaas van een tweedaagse tocht door de Brabantse hoofdstad.
Den Bosch.- Eén van de oudste, mooiste en rijkste steden van het land is ongetwijfeld Den Bosch, de provincie hoofdstad van Noord Brabant. Wie er oog voor heeft, ontdekt in de oude vestingstad de prachtigste en eeuwenoude panden, waar niet zelden de Dieze onder door stroomt. Veel huizen zijn overkluisd, over het riviertje gebouwd. En wie ooit de kans heeft om het 15e -eeuwse stadhuis aan de Markt te bezoeken, moet niet aarzelen. Je ontdekt de meest indrukwekkende zalen. Eén zelfs rondom behangen met de mooiste wandtapijten van het land. Bedenk je dan ook dat dit het eeuwenoude bestuurlijk centrum is van de conservatieve burgerij. En dat nu nog één op de vier kinderen in de zwakke wijken van Den Bosch in armoede opgroeit.
Het schuurt in Den Bosch en zo is het al eeuwen. De beroemdste zoon van de stad, Jeroen Bosch (1450 -1516) maakte hier, in zijn atelier aan de Markt, de wereldberoemde bevreemdende tafrelen. De bizarre monsters; in het vuur verdwijnende hulpeloze stakkers en decadente veelvraten hadden en hebben ook nu nog een indringend effect. Je kunt in Den Bosch niet zijn zonder de keerzijde van de schoonheid te moeten zien. Wat beweegt er onder het oppervlak; wat is de achterkant van de vrolijke uitbundigheid in het stadscentrum van deze meest noordelijke stad van het Bourgondische Brabant? Die vragen heeft Jeroen Bosch ruim vijfhonderd jaar geleden opgeworpen; ze gelden nog steeds.
“De kerk en gegoede burgerij maakten hier eeuwenlang de dienst uit. Den Bosch heeft van oudsher dan ook een conservatieve onderstroom en stadsbestuur. De kamers van de burgemeester en zijn wethouders zijn op de hoogste verdieping van het stadhuis vanwaar men neerkijkt op het volk op de markt; de burgemeesterskamer was van oudsher een feestzaal van een van de gilden,” vertelt Pieter Paul Slikker.
De lijsttrekker van de Bossche Partij van de Arbeid bij de komende raadsverkiezingen is een gedroomde gids in ’s-Hertogenbosch, zoals de stad officieel heet. Aan het raam in de koffiehoek van de Hema kijkt hij uit over de Grote Markt. Buiten wandelen Bosschenaren voor hun boodschappen van en naar de omringende winkels; de harde, droge wind uit het oosten maakt het bitterkoud. De laatste carnavalssnippers van confetti dwarrelen om hen op.
Pieter Paul wijst op een naoorlogs pand aan de overzijde en vertelt: “Tijdens de Tweede Wereldoorlog is bij de bevrijding Den Bosch en het stadscentrum zwaar getroffen. Ook na de bevrijding van het zuiden was het niet af. Tweeduizend V1’s passeerden in het laatste halfjaar van de oorlog de stad. Als zo’n raket stil viel boven de stad deden de Bosschenaren een schietgebedje: “Och, ons lief Vrouwke, geef hem nog een douwke.” Ook persoonlijke anekdotes passeren de revue. Zoals dat zijn opa –die als oud onderofficier in de Vughtsestraat boven stoffenzaak Hoofs was ondergedoken om de arbeitseinsatz te ontvluchten- plots spoorloos was in de oorlog. “Oma was behoorlijk in paniek…. Opa was bij onraad het raam uit geklommen en had zich in een brede dakgoot neergelegd; maar in het voorjaarszonnetje was hij in slaap gevallen. En oma maar ongerust zijn.”
Pieter Paul kijkt op, en glimlacht; met Den Bosch is hij vergroeid. “Ik heb een poos in Amsterdam gestudeerd en daarna in Brussel, Den Haag en Amsterdam gewerkt, maar na een aantal jaren miste ik de horizon van deze stad, die hier tot aan de stadswal reikt en de seizoenen, het carnaval. Dit is thuis; ik ben terug gekomen.”
Hij laat op het scherm van zijn telefoon een foto zien, zwart wit, van ver voor de oorlog. “Dit is de sigarenwinkel van mijn overgrootvader op het Hinthamereinde bij de Watertoren,” zegt hij, “en zijn Ford A uit begin jaren ‘30 staat er op. Dat is wel bijzonder; zoveel auto’s waren er niet in de stad. Hij was succesvol met zijn zaak.” Daarna verschijnen foto’s van het carnaval wat net voorbij is. “Ons carnaval past in de Bourgondische traditie, net als dat in Bergen op Zoom, maar verschillend van Venlo of Maastricht. Zij hebben de Rijnlandse traditie. Ons carnaval is de omgekeerde wereld; iedereen trekt een boerenkiel aan en wordt gelijk; stands en klasse-verschillen vallen weg. Ooit verboden na de succesvolle belegering van de Staatse (lees protestantse, Hollandse legers) troepen van FredEric Hendrik in 1629 en niet gevierd tijdens de donkere dagen van de Tweede Wereldoorlog. Het is een feest van gelijkheid, daar waar de rest van het jaar, de standsverschillen zo groot en soms onwankelbaar lijken.”
Pieter Paul Slikker wil me die andere werkelijkheid van Den Bosch laten zien; het contrast van die gastvrije stad met een conservatief bestuur. “Het kenmerkt zich helaas ook door niet te veel te luisteren naar de noden vele inwoners. Van de duizenden woningzoekenden, de 4000 kinderen die opgroeien in armoede. zegt hij. “Weet je, als je aan de wethouder vraagt hoe het in de Jeugdzorg gaat, krijg je een document dat alles in orde. Geen wachtlijsten, alles prima geregeld. Maar wat is de werkelijkheid? Die wil ik weten; dus ga ik op stap. Ik wil weten hoe het met die kinderen gaat, en met de medewerkers in de zorg. Vorige week was ik bij de cliëntenraad van de jongeren van een van die grote organisaties in de jeugdzorg. Zit een meisje van zeventien naast me. Ze schiet vol tranen en slaat boos op tafel. Want de politiek… zorgt voor de regels die maken dat ze al jarenlang van hot naar her wordt gesleept. Nu heeft ze eindelijk een veilig plekje maar over een paar maanden mag ze onder begeleiding gaan wonen. Dan dan moet ze weer weg; wéér naar een andere instelling… Dat snijdt door mijn en ik denk ieders ziel; maar je leest er niets over in de rapporten.”
Zo gaan we op weg, naar enkele van de vele helden van de stad.
In zijn oude Saab rijden we naar de rand van de stad, naar een hotel langs de snelweg, de A2. Daar op een grasveldje achter het hotel staat een reusachtige uil op een witte betonnen sokkel. “Dat is het BoschBeest. Het fenomenale kunstwerk wat door de stadssmid, Paul van Dongen naar een ontwerp van kunstenares Marianne van Heeswijk, is gemaakt. Bij het maken van het BoschBeest heeft de smid in de hele stad oud ijzer en schroot verzameld en met 450 Bosschenaren hebben ze dit beeld gemaakt. Het werd op het Wilhelminaplein geplaatst en met veel vuur in en om het BoschBeest werd in 2016 het Jeroen Bosch jaar afgesloten. Duizenden in de stad voelde zich met dit project verbonden, maar daar had het stadsbestuur geen oren naar. Ze wilde dat het BoschBeest zou verdwijnen… Toen dat bekend werd, ondertekenden binnen enkele dagen een kleine tienduizend Bosschenaren een petitie voor behoud van het BoschBeest… Het leidde tot niets; een hoteleigenaar ging het aan het hart. Hij liet weten dat hij wel plaats had achter zijn hotel, op een veld langs de snelweg… Daar staat het nu, met de rug naar de stad, als symbool voor een stadsbestuur wat niet luistert naar haar bewoners, niet ziet wat voor velen van betekenis is. Paul van Dongen heeft het BoschBeest gemaakt met 450 Bosschenaren, inclusief zogenaamd kansloze jongeren. Maar die jongens leert hij een vak en dat doet hij op eigen kracht. Hij is niet alleen zomaar de stadssmid, maar verbindt de bevolking van de stad met zijn werk, en hij zet zich in voor jongeren die kansloos zijn op de arbeidsmarkt, of door het systeem aan hun lot worden overgelaten. Een van mijn helden, hier in Den Bosch.”
Aan een rafelrand van de stad, langs de Zuid Willemsvaart is de voormalige stadswerf van ‘s Hertogenbosch. In één van loodsen is de stadssmid aan het werk, Paul van Dongen. Hij repareert op een werkbank een kettingzaag. In een hoek van de ruimte brandt het vuur. “Ik heb een huis gekocht in mijn geboortedorp, Zeeland. De tuin was een verwilderd tuin. Ik moest bomen zagen, dit weekeinde. En dan moet je na het werk de zaag onderhouden, schoonmaken en scherp houden. Koffie?”
Paul van Dongen is een gedrongen, sterke man van vijftig jaar, met vrolijke, donkere ogen. De loods van zijn smederij is geordende chaos. Je ziet er bakken met oud ijzer, en wonderlijke constructies in aanbouw. In hoek tegen een muur staat een metershoog raamkozijn van ijzer. Het kozijn is voor een glas-in-lood raam. Even verder staat een stalen constructie voor een op maat gemaakte trap in een woning. Het is specialistisch maatwerk, vakmanschap van de hoogste kwaliteit.
Maar het smeden en lassen van Paul van Dongen is niet alleen een verhaal van concentratie en wilskracht, het is ook een verhaal van bezieling en verbinding. Want het gaat Paul niet alleen om oud en nieuw ijzer. “Ik heb jaren gewerkt in de Jeugdzorg en me TBS-ers in de gevangenis,” zegt hij. “Hier, in den Bosch gaan 1600 jongeren niet naar school, of lopen vast in grote organisaties of instellingen. Weer anderen zitten in de bak. Ik wilde een smederij en een werkplaats combineren met de zorg voor die gasten. Als ze bij mij komen, spreek ik ze aan op hun talent, en laat hen in hun waarde. Ik leer ze een vak, en sta achter hen. Ik heb hier elke dag vijf jongens tegelijk; dat levert vrijwel niks op, enkele euro’s per ochtend. Maar die jongens leren hier wel een vak, vinden hun kracht en zelf vertrouwen. Voor mij staat de mens centraal; niet het systeem. In de reguliere Jeugdzorg gaan miljoenen om, maar wat levert het op? Wat komt er van jongens en meiden terecht, wat leren die gasten?”
Wanneer hij in de kantine van de smederij koffie heeft ingeschonken, en van wal steekt, ontdek je al gauw met welk een kracht en concentratie hij zijn taak opneemt. Elf jaar geleden heeft hij de hulpverlening verlaten en is voor zichzelf begonnen, samen met zijn vrouw, Marleen. “Ik ben niet afhankelijk van andere mensen en doe mijn werk zonder subsidie. Dat is toch niet zo bijzonder? Bij ons op het dorp ging het altijd zo. Van mijn opa leerde ik dat als je niks vraagt, dan mag je alles. Die gestudeerde mensen zijn bang van mij. Grote jongens zijn altijd bang van de kleintjes. Gek hè? Waarom zijn ze bang? Ik ben toch een héél genuanceerde jongen.” Hij lacht uitbundig.
Als klein ventje liep hij al gauw het familiebedrijf binnen, een veevoederfabriek, in Zeeland, een dorp in het noordoosten van Brabant. Daar leerde hij om te vertrouwen op de eigen kracht en ondernemen. “Er was in de fabriek altijd wel wat te scharrelen, maar je had het lef niet om dat te zeggen. Dus zei ik maar dat ik kwam om wat te helpen. Dan kreeg je eerst een bezem in de hand. Begin maar… Zo leerde je werken.”
Die kennis gebruikt hij nu om opdrachten voor zijn bedrijf Opis Helpt binnen te halen, en tegelijk om kwetsbare jongeren een kans te geven. Pas als ze een vak onder de knie hebben en hun leven op de rails, laat hij hen gaan. Soms is dat binnen enkele maanden; anderen blijven langer, net zo lang als nodig. Een knulletje waar de Jeugdzorg geen heil meer in zag, en als een autist was afgeschreven, knapte in de loods van Paul van Dongen snel op. “Die jongen leerde niks op school; dat was te veel gevraagd. Ik heb hem een vak geleerd, gewoon met zijn handen. Kijken, denken, doen. Nu staat hij op eigen benen en heeft een eigen bedrijf, met drie medewerkers. Maar door Jeugdzorg was hij afgeschreven, niets waard. Ja, mooi hè. En daar worden die gestudeerde gasten bang van, dat is het.” En opnieuw schatert de stadssmid het uit.
Een van de jongens in de werkplaats komt de kantine binnen, gevolgd door Marleen, de vrouw, steun en toeverlaat van Paul. Zij is verantwoordelijk voor alle administratieve taken binnen Opsis Helpt; ze straalt en heeft een brede lach op haar gezicht. “We kunnen weer verder;” zegt ze, “de erkenning als leerbedrijf is andermaal gegarandeerd. Paul veert op . “Geweldig, “zegt hij dankbaar, “Ik heb wel een grote mond, maar zonder de diplomatieke gaven van Marleen ben ik nergens. Kom, ik ga aan de slag.”
Gemeentebesturen zijn sinds enkele jaren verantwoordelijk voor jeugdzorg. Dat klinkt even eenvoudig als onheilspellend. Immers, iedere gemeente bepaalt nu veelal de eigen koers, met eigen regels en accenten in het beleid. Zorginstellingen zijn de voorbije jaren in veel gevallen juist gefuseerd. Schaalvergroting en efficiëntie was het idee; systemen werden belangrijker en kostbaarder dan mensen. Nu botst die schaalvergroting op de nieuwe werkelijkheid. Grote zorginstellingen zijn eindeloos veel tijd en geld kwijt met aanbestedingen en bureaucratie. Dat is één kant van de zaak.
De andere kant is de vraag hoe een gemeenteraadslid het beleid van de wethouder naar behoren kan controleren en of het belastinggeld goed besteed wordt. Er zijn niet alleen eindeloos veel ‘zorgondernemingen’ maar ook afspraken met omringende gemeenten. Den Bosch bijvoorbeeld werkt samen met 17 andere Brabantse gemeenten, die allemaal hun eigen inbreng hebben en uiteindelijk een compromis sluiten. Aan dat compromis valt door geen enkele gemeenteraad nog iets te wijzigen. Het systeem maakt de jeugdzorg niet voor niets de meest kostbare van Europa.
Terwijl we naar de andere kant van de stad rijden, legt Pieter Paul Slikker uit dat op papier alles goed geregeld lijkt. Maar papier is geduldig. Pieter Paul: “Er zijn in de Jeugdzorg volgens de rapportages geen of nauwelijks wachtlijsten. Maar de werkelijkheid zit helaas anders in elkaar. Jongeren die van de ene instelling naar de andere gaan en dus thuis afwachten, wat eindeloos lang kan duren, staan niet op een wachtlijst. Ook als een jongere hulp nodig heeft maar de aanbieders zijn er nog niet over uit wie dat moet doen sta je niet op een wachtlijst, want…. zij zijn nog niet toe gewezen aan die of die instelling. Kinderen vallen soms maanden tussen wal en schip zonder dat het gezien wordt. Behalve door vaak radeloze ouders en hulpverleners. Het tweede is dat ik wil weten wat goed gaat. Waar kinderen en jongeren worden geholpen op een manier waarvan ik denk, dat verdient een diepe buiging. Dat kost tijd, maar het is ook het mooiste deel van het raadswerk, mensen opzoeken, en horen wat er speelt en hoe het gaat. Een voorrecht, en tegelijk noodzakelijk voor de manier waarop politiek hoort te werken.”
In een stille straat bellen we aan bij een groot vrijstaand huis. Hier wonen Eric en Simone van de Van de Westerlo, samen met hun zoon en de moeder van Eric. Een gewoon gezin zou je denken. Maar dat is het niet. Eric en Simone hebben op dit moment nog eens acht kinderen in huis, kinderen die een hele geschiedenis hebben van een leven zonder een veilig thuis bij de eigen ouders. Ze zijn van instelling naar instelling verhuisd, van pleeggezin naar pleeggezin, om uiteindelijk hier te stranden, bij Eric en Simone.
We spreken Eric, een grote kerel, met donkere, rustige ogen, aan de keukentafel in dit ‘gezinshuis’. Simone, zijn vrouw, is in de woonkamer met een breiwerkje bezig; verder is het stil in huis. Beiden zijn in dienst van de grote jeugdzorginstelling Oosterpoort; de woning is van die instelling. Ze werken zeven dagen per week, 24 uur per dag. Heel af en toe gaan ze een weekje met vakantie; dan neemt een pedagogisch medewerker de taken even over. Eric glimlacht, wanneer ik aan het einde van het gesprek vraag of dit werk geen belasting is. Hij haalt zijn schouders op. “Het is een manier van leven,” zegt hij,” we zouden niet anders willen en niet anders kunnen.” Hij glimlacht.
Dat Eric in de jeugdzorg zou gaan werken, was voor hem vanzelfsprekend. Zijn vader was machinebankwerker; moeder verpleegster. Ze woonden in een dorpje in de omgeving van Helmond; zijn ouders waren maatschappelijk actief, in de woningbouwvereniging en de jeugdsoos. Toen zijn beste vriend Andrew en zijn zusjes door verwaarlozing bij hun ouders moesten vertrekken was het zo natuurlijk dat zij in hun gezin werden opgenomen. Andrew werd voor Eric als een broer. Het was halverwege de jaren zeventig, van vergoedingen of de status van een pleeggezin was geen sprake. In die periode schreef zijn moeder een brief daarover naar Joop den Uyl, de toenmalige minister-president, en waarachtig pleeggezinnen konden na verloop van tijd op financiële ondersteuning gaan rekenen.
Na de middelbare schoolging Eric naar de Sociale Academie en werd maatschappelijk werker bij Oosterpoort. In die periode begeleidde hij één kind, continue, gedurende twee en een half jaar. Dat was een heel intensieve en leerzame periode. Maar zodra Oosterpoort, 25 jaar geleden, startte met gezinshuizen, was het voor Eric en zijn vrouw een uitgemaakte zaak dat zij zo’n huis zouden gaan leiden. En zo is het ook gegaan.
“Voor ons is het een levenswijze. We vangen kinderen op en geven hen vrijheid en vertrouwen. We laten zien hoe het leven ook kan zijn; dat gaat haast vanzelf. Onze eigen zoon is voor de kinderen die we opvangen, als een broer en een rolmodel, “vertelt Eric. In het huis is één gouden regel: kinderen luisteren naar de volwassenen. Verder mogen heel veel zelf bepalen, ook hoe laat ze gaan slapen,
Beneden in de kelder van de woning heeft Eric een computerruimte gemaakt; de kinderen mogen er net zo lang op spelen als ze willen. Eric is meestal ook in de computerruimte bezig. “En denk nu niet dat die jongens en ons meiske na school altijd computeren…We hebben ook spelletjes die ze kunnen doen en als het lekker weer is, kunnen ze een beetje voetballen in de tuin,” vertelt Eric glimlachend.
Het zijn de moeilijkst opvoedbare kinderen, die ze in huis krijgen. Vaak is sprake van hechtingsproblematiek, zijn kinderen mishandeld of door welke omstandigheden ook in hun jonge leven, verwaarloosd. In heel kostbare instellingen hebben ze hun draai nooit gevonden, maar hier, legt Eric uit, gaat het goed. “Het duurt soms even, maar iedereen vindt bij ons zijn draai. We geven de kinderen vertrouwen. Mijn moeder is voor iedereen Oma. Wanneer ze een poosje bij haar op de kamer zitten en dan met een paar snoepjes beneden komen, zijn ze weer opgelucht.”
Wanneer de kinderen (zelf) vertrouwen missen, is het de kunst om hen het vertrouwen van vrijheid te geven. Dat vraagt tijd en rust en het ingewikkelde voor Eric en Simone is om elke dag bij elk kind te zoeken naar de balans van afstand en nabijheid. Na al die jaren van ervaring verstaan ze die kunst als geen ander. Sommige kinderen houden contact, ook nadat ze op eigen benen zijn gaan staan, anderen vinden hun eigen weg. Voor alle kinderen geldt dat dit vaak gaat met vallen en opstaan maar voor deze kinderen des te meer. Zij blijven vaak hun hele leven kwetsbaar.
Eric neemt ons mee naar de kelderverdieping, waar de computers staan… Wat blijkt: één jongen is een computer aan het repareren (dat wordt een vakman) en vier andere jongens spelen Kolonisten van Catan. Geen telefoons, geen lawaai, maar rust, vertrouwen en vrijheid. Ze varen er wel bij.
Wat was jullie inzet, toen jullie hier aan begonnen, vraag ik aan het eind van ons gesprek. Eric kijkt bescheiden en zegt zacht: “Toen we hier aan begonnen, hebben we tegen elkaar gezegd dat onze missie geslaagd zou zijn, als we ten minste één kind hebben kunnen helpen op weg naar een gelukkiger leven.” En, is dat gelukt, vraag ik, is er één kind goed terecht gekomen. Eric glimlacht en knikt bescheiden… Ja, zeker. Dat is gelukt en we gaan door, zolang we kunnen.. Dit is ons leven.”
In Den Bosch studeren zo’n 30.000 jongeren. De stad biedt maar een paar duizend van hen onderdak; de woningnood is nijpend in de Brabantse hoofdstad. Voor een sociale huurwoning sta je al gauw zeven acht jaar op een wachtlijst. Wie wil kopen, betaalt in Den Bosch de hoofdprijs. De woningnood van het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw is terug; speculanten en huisjesmelkers slaan hun slag, juist nu de hypotheekrente zo laag is. Kraken is bij wet verboden. Leegstaande of verpauperde woningen, in afwachting van herbestemming, worden door ‘anti-kraak bureaus verhuurd tegen ‘marktconforme’ prijzen, maar zonder de daarbij behorende rechten.
Tegen die achtergrond is het geen verwondering dat er toch weer mensen zijn die een woning kraken, ook in Den Bosch, met alle risico’s van dien. Pieter Paul Slikker, lijsttrekker en raadslid van de PvdA in Den Bosch neemt me mee naar de voormalige pastorie van de Sint Cathrien kerk. De pastorie stond al vele jaren leeg; de ramen waren met houten platen dicht getimmerd. Het markante pand, op een unieke locatie aan de rand van de stad, grenzend aan het natuurgebied het Bossche Broek, was als een rotte kies voor de buurt.
Lennart Vonk (21 jaar en student aan de Hogere Agrarische School in Den Bosch) doet de voordeur open. In de hal is een medekraker aan het schilderen. “Stap voor stap knappen we het pand op; we maken het leefbaar,” zegt Lennart en hij neemt ons mee naar de woonkamer. “Het was een ramp, hier. Toen we het pand hadden gekraakt, wisten we natuurlijk dat alles dichtgetimmerd was, maar we ontdekten dat de kachels door het hele huis maximaal open stonden. Het was bloedheet en doorweekt van het vocht; de schimmel stond op de muur. Nu hebben we dat probleem onder controle, maken we alle ruimten een voor een schoon, en schilderen we het over. Het pand stond gewoon al drie jaar van binnen uit te rotten. De buurt is blij dat we het hebben aangepakt.”
Lennart is van die duizenden studenten die nergens een woning kunnen vinden. Medestudenten, uit Noord Holland noord, of Zeeland zijn elke dag uren aan het reizen om naar school te komen. Lennart, die motor kan rijden redde zich maanden lang illegaal met een tent in een bos bij Liempde. “Half november werd het echt lastig,” legt hij uit, terwijl, “het werd natuurlijk kaal in het bos, en erg nat. Je kon de sporen van mijn motor op het pad makkelijk zien. De boswachter kwam er ook achter natuurlijk. Hij vond me in mijn tentje. Ik heb het allemaal uitgelegd; en ja, we delen natuurlijk dezelfde belangstelling voor de natuur. Dus ik kon hem ook vertellen wat ik allemaal ontdekt had in het bos. We hebben afgesproken dat ik hem ga helpen met een onderzoek, wat weer aansluit bij mijn studie. Zo zie je dat uit iets illegaals, ook iets positiefs kan voorkomen.”
Lennart zorgde dat hij elke ochtend als eerste op school aan kwam en als laatste vertrok. ’s Morgens kon hij in school douchen en de namiddag en avonduren gebruikte hij om zijn huiswerk te maken. Het ritje naar het bos kostte hem twintig minuten. “Voor ik me als student aan meldde heb ik een lange motorreis door Europa gemaakt en geleerd met niets te overleven, mensen te ontmoeten en mezelf leren kennen. Ik was er van overtuigd dat ik bij de aanvang van het studiejaar in Den Bosch een studentenkamer zou vinden. Ik kom uit de omgeving van Amsterdam; daar weet je dat het onmogelijk is om tegen een betaalbare prijs onderdak te vinden, maar Den Bosch… Dat moest lukken, dacht ik. Nou, niet dus. Maar door de ervaring van mijn grote motorreis kon ik het studeren en kamperen aan.”
Maar goed, half november moest er iets gebeuren. Kamperen is leuk, wonen is beter. De jonge student realiseerde zich dat kraken door de wet is verboden, maar wat was het alternatief? De pastorie van de Sint Cathrien werd al tien jaar niet meer bewoond; de kerk staat leeg. Beide panden zijn verhuurd aan de directie van het Theater aan de Parade, die, met het oog op een eventuele verbouwing of nieuwbouw van het huidige theater, naar de kerk zouden willen uitwijken. “We hebben ons echt goed voorbereid, en voor we kraakten wisten we alles van het huis en de wetgeving. Het kraken stond me eerlijk gezegd ook erg tegen. Het is een vorm van inbreken, en daar houd ik niet van, integendeel. Ik vond het vreselijk, maar wat anders?”
Opnieuw ontdekte Lennart dat uit het illegale kraken misschien iets goeds komt. “Ik werd uitgenodigd voor een groot debat in de bieb en er werd opeens geklapt toen ik ons verhaal vertelde. Ik leerde spreken voor een grote zaal met mensen. En met oud en nieuw, tijdens een conference, stond ik opeens voor een zaal met 900 mensen. Ook die reageerden positief. En opeens kwam ik ook de directeur tegen van het Theater; dat was niet gemakkelijk. Wij zouden heel graag rechtstreeks met hem om tafel zitten. Wie weet vinden we een oplossing.”
De woningnood in Den Bosch is in de afgelopen jaren onvoldoende aangepakt door het huidige stadsbestuur. Er worden te weinig nieuwe woningen gebouwd, en dan veelal te dure koopappartementen. Voor sociale woningbouw of jongerenhuisvesting is te weinig ambities en nauwelijks snel plek beschikbaar. Pieter Paul Slikker: “Dat beleid zet natuurlijk kwaad bloed in de stad. Wie een sociale huurwoning wil, moet zeven jaar op een wachtlijst. En ja, als je dan wel ziet dat Den Bosch internationale studenten huisvest in de Zuiderschans en daarvoor zestig Bossche jongeren op straat kiepert én jaarlijks 120 asielzoekers een woning met voorrang geeft, dan begrijp je dat daarover woede ontstaat. Wie schaarste niet aanpakt maar slechts verdeelt schept spanning tussen mensen. Daarom willen we echt een impuls geven aan de volkshuisvesting, ook hier in de stad. Iedereen heeft recht op een betaalbare en veilig woning, vluchtelingen, jongeren en Bosschenaren.”
Vlakbij de Parade en de Sint Jan, de mooiste kathedraal van het land, in het centrum van Den Bosch, is sinds kort een huiskamer voor de binnenstad, ‘Bij Katrien’. Dat is een van de vele initiatieven die je overal in het land ontdekt. Hier waren het zes moeders die elkaar elke dag op schoolplein troffen, kletsten, maar eigenlijk nergens terecht konden. Ze wilden eigenlijk een huiskamer voor de binnenstad, om activiteiten te organiseren, te ontmoeten, laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk.
Buurthuizen zijn in de voorbije jaren gesloten maar de behoefte om elkaar te kunnen ontmoeten en gemeenschappelijke activiteiten te kunnen ontwikkelen, is natuurlijk niet verdwenen. De zes dames van het schoolplein zetten hun praatjes om in daden en gingen aan de slag. Waar zouden ze terecht kunnen, in die gesloten pastorie vlakbij de school van hun kinderen? Het Bisdom vond dat geen goed idee, maar in een oud, leegstaand ziekenhuis konden ze wel tijdelijk terecht, op maandag en dinsdag. Dat was een eerste stap; snel daarna vonden ze het al acht jaar leegstaande en verwaarloosde theater Bis, in het centrum van de stad. Dat bleek de juist plek; de juist ruimte.
Het stadsbestuur wat al jaren met Theater Bis worstelde, zag wel iets in het plan van de dames, die hun concept ‘Bij Katrien’ hadden gedoopt. Ze kregen het gebouw, de foyer met een ontmantelde theaterzaal in de schoot geworpen. Dat lijkt zo mooier dan het was; Theater Bis was van een landelijk bekend theater door leegstand en verwaarlozing veranderd in een ruïne, waar regen en wind vrij spel hadden. Met een grote ploeg vrijwilligers is het pand gerestaureerd en opgeknapt; de foyer is nu de roze huiskamer van de stad, precies zoals de zes dames het hadden voorgesteld.
Vivien (29 jaar) is nu de coördinator van Bij Katrien; zij verzorgt de contacten met de overheid, met het bedrijfsleven wat graag en veel wil helpen met praktische en concrete zaken. “Eigenlijk kan iedereen hier terecht,” vertelt Vivien, terwijl ze ons koffie brengt. Aan een ronde tafel zitten een aantal vrouwen te breien en te haken en schuiven een paar heren aan de tafel, ook voor een bakje koffie. “In de theaterzaal is nu iemand aan de slag die boksles geeft aan een vrouwengroep. We vragen een heel lage tegemoetkoming voor het gebruik van de ruimte, maar wat we wel vragen is dat er iets van wederkerigheid ontstaat. De bokslessen zijn bijvoorbeeld gratis voor twee vrouwen die het niet kunnen betalen en de initiatiefneemster staat ook achter de bar, als het nodig is. Dat hoeven we niet eens te vragen; het is vanzelfsprekend.”
Bij Katrien werkt alle kanten op. Leerlingen van het van Maerlant College in de stad doen nog steeds maatschappelijke stages; via de huiskamer van Katrien, gaan ze met ouderen uit een verzorgingstehuis die zelden buitenkomen, wandelen. Dat doet de jongeren en de ouderen goed. Tijdens de schoolvakanties komen de leerlingen uit zichzelf terug. Ze realiseren zich dat als ze niet zouden komen, de ouderen niet naar buiten zouden komen. “Het was zo mooi dat die jongens en meiden in de vakantie terugkwamen, en de oude bewoners mee namen naar de kermis. Ze hebben allemaal zo enorm genoten,” zag Vivien.
Elke dag van negen tot één uur kun je bij Katrien terecht; verder zijn er allerlei cursussen en danslessen, en vinden er twee amateurtheatergezelschappen hun thuis bij Katrien.”
Wanneer we bij Katrien de straat in lopen, in de richting van het theater en de St. Jan merkt Pieter Paul op dat je als raadslid geen ijzer met handen kunt breken, dat je weet dat het anders moet en anders kan maar ook dat niet alles kan en gaat, zoals je zou willen. “Soms zou je willen dat je de stad kon omdraaien, dat alles even anders was… maar zo gaat het niet. We mogen nooit opgeven, zetten elke dag een stapje vooruit. En ach eens per jaar spelen we ons spel hier in de stad, Oeteldonk. Daarom is het toch ons thuis.”