Door: Jan Schuurman Hess
Aan een rafelrand van de stad, langs de Zuid Willemsvaart is de voormalige stadswerf van ‘s-Hertogenbosch. In één van loodsen is de stadssmid aan het werk, Paul van Dongen. Hij repareert op een werkbank een kettingzaag. In een hoek van de ruimte brandt het vuur. “Ik heb een huis gekocht in mijn geboortedorp, Zeeland. De tuin was een verwilderd tuin. Ik moest bomen zagen, dit weekeinde. En dan moet je na het werk de zaag onderhouden, schoonmaken en scherp houden. Koffie?”
Paul van Dongen is een gedrongen, sterke man van vijftig jaar, met vrolijke, donkere ogen. De loods van zijn smederij is geordende chaos. Je ziet er bakken met oud ijzer, en wonderlijke constructies in aanbouw. In hoek tegen een muur staat een metershoog raamkozijn van ijzer. Het kozijn is voor een glas-in-lood raam. Even verder staat een stalen constructie voor een op maat gemaakte trap in een woning. Het is specialistisch maatwerk, vakmanschap van de hoogste kwaliteit.
Maar het smeden en lassen van Paul van Dongen is niet alleen een verhaal van concentratie en wilskracht, het is ook een verhaal van bezieling en verbinding. Want het gaat Paul niet alleen om oud en nieuw ijzer. “Ik heb jaren gewerkt in de Jeugdzorg en me TBS-ers in de gevangenis,” zegt hij. “Hier, in den Bosch gaan 1600 jongeren niet naar school, of lopen vast in grote organisaties of instellingen. Weer anderen zitten in de bak. Ik wilde een smederij en een werkplaats combineren met de zorg voor die gasten. Als ze bij mij komen, spreek ik ze aan op hun talent, en laat hen in hun waarde. Ik leer ze een vak, en sta achter hen. Ik heb hier elke dag vijf jongens tegelijk; dat levert vrijwel niks op, enkele euro’s per ochtend. Maar die jongens leren hier wel een vak, vinden hun kracht en zelf vertrouwen. Voor mij staat de mens centraal; niet het systeem. In de reguliere Jeugdzorg gaan miljoenen om, maar wat levert het op? Wat komt er van jongens en meiden terecht, wat leren die gasten?”
Wanneer hij in de kantine van de smederij koffie heeft ingeschonken, en van wal steekt, ontdek je al gauw met welk een kracht en concentratie hij zijn taak opneemt. Elf jaar geleden heeft hij de hulpverlening verlaten en is voor zichzelf begonnen, samen met zijn vrouw, Marleen. “Ik ben niet afhankelijk van andere mensen en doe mijn werk zonder subsidie. Dat is toch niet zo bijzonder? Bij ons op het dorp ging het altijd zo. Van mijn opa leerde ik dat als je niks vraagt, dan mag je alles. Die gestudeerde mensen zijn bang van mij. Grote jongens zijn altijd bang van de kleintjes. Gek hè? Waarom zijn ze bang? Ik ben toch een héél genuanceerde jongen.” Hij lacht uitbundig.
Als klein ventje liep hij al gauw het familiebedrijf binnen, een veevoederfabriek, in Zeeland, een dorp in het noordoosten van Brabant. Daar leerde hij om te vertrouwen op de eigen kracht en ondernemen. “Er was in de fabriek altijd wel wat te scharrelen, maar je had het lef niet om dat te zeggen. Dus zei ik maar dat ik kwam om wat te helpen. Dan kreeg je eerst een bezem in de hand. Begin maar… Zo leerde je werken.”
Die kennis gebruikt hij nu om opdrachten voor zijn bedrijf Opis Helpt binnen te halen, en tegelijk om kwetsbare jongeren een kans te geven. Pas als ze een vak onder de knie hebben en hun leven op de rails, laat hij hen gaan. Soms is dat binnen enkele maanden; anderen blijven langer, net zo lang als nodig. Een knulletje waar de Jeugdzorg geen heil meer in zag, en als een autist was afgeschreven, knapte in de loods van Paul van Dongen snel op. “Die jongen leerde niks op school; dat was te veel gevraagd. Ik heb hem een vak geleerd, gewoon met zijn handen. Kijken, denken, doen. Nu staat hij op eigen benen en heeft een eigen bedrijf, met drie medewerkers. Maar door Jeugdzorg was hij afgeschreven, niets waard. Ja, mooi hè. En daar worden die gestudeerde gasten bang van, dat is het.” En opnieuw schatert de stadssmid het uit.
Een van de jongens in de werkplaats komt de kantine binnen, gevolgd door Marleen, de vrouw, steun en toeverlaat van Paul. Zij is verantwoordelijk voor alle administratieve taken binnen Opsis Helpt; ze straalt en heeft een brede lach op haar gezicht. “We kunnen weer verder;” zegt ze, “de erkenning als leerbedrijf is andermaal gegarandeerd. Paul veert op . “Geweldig, “zegt hij dankbaar, “Ik heb wel een grote mond, maar zonder de diplomatieke gaven van Marleen ben ik nergens. Kom, ik ga aan de slag.”